van: De Paardenkrant
Aan: Arie Hamoen, Kyra Swelheim, Coby van Baalen
Paardenarts, fokker en hengstenhouder Jan Greve is dinsdag 15 januari in het Fries Paardencentrum te Drachten één van de deskundigen van een fokkerijpanel. Onder het motto ‘Gas geven’ discussiëren verder op deze fokkerijavond Cees Klaver, Fred van Straaten en Arnold Kootstra over een crisisbestendige fokkerij. Hot item daarbij is de manier waarop Jan Greve tegen het exterieur aankijkt: ‘Als je een cadeautje krijgt, is de verpakking maar een seconde of tien, twintig belangrijk. Dan gooi je het papiertje weg en gaat het alleen maar om de inhoud.’ Ben je het met Greve eens dat het exterieur een (zeer) ondergeschikte rol speelt bij het leveren van topprestaties?
Van: Arie
Aan: allen
In grote lijnen ben ik het met Jan eens. Het uitgangspunt van de selectie is het leveren van prestaties op het hoogste niveau. Daarbij speelt het karakter, de wil om zich maximaal voor de baas in te zetten, inderdaad de hoofdrol.
Het exterieur mag daaraan dan ondergeschikt zijn, maar speelt wel een dragende rol. Een correct en functioneel exterieur draagt namelijk bij aan dat fokdoel, het leveren van topprestaties. Er is nog niet heel veel onderzoek naar gedaan, maar de aanwijzingen zijn er wel degelijk dat een correct en functioneel exterieur een lange levensduur bevordert. Paarden zullen toch jaren in de sport moeten lopen alvorens zij prestaties op het hoogste niveau kunnen leveren.
Elke ruiter en amazone weet daarnaast dat een functioneel gebouwd paard zich fijner laat rijden, comfortabeler is. Het is dus in het belang van ruiters én paarden om te blijven selecteren op correctheid en functionaliteit.
Van: Kyra
Aan: allen
Ik kijk hier dubbel tegenaan. Want Jan heeft natuurlijk wel gelijk als je kijkt naar hoe toppaarden er vaak uitzien. Zet ze maar eens op een rij, de paarden die in Mechelen de zwaarste rubrieken liepen in het springen én de dressuur. Dan zul je heel wat lichamelijke beperkingen tegenkomen!
Maar als ik een jong paard met diezelfde lichamelijke beperkingen zie, krab ik toch even achter m’n oren. Van een 2,5-jarige met een kort schoudertje en een reëel onderstandig voorbeen verwacht ik niet zo’n mooi voorbeengebruik. En die spríngt vervolgens meestal ook met het voorbeen iets onder zich. Maar als dat paard daar in de sport mee leert leven, voorzichtig is, zijn lijf goed gebruikt en dat voorbeen is zelfs verbeterd tegen de tijd dat ‘ie 1,60 m springt, ja dan kan ik ermee leven!
Voor jonge paarden hanteer ik dus wel degelijk exterieurgrenzen. Een kleine met een diepe rug en een hals die er als een tuiger op staat laat ik staan. Maar ook een jong paard moet je exterieurmatig iets kunnen vergeven als hij veel belooft voor de sport. Hors la Loi was als tweejarige hengst helemaal geen vaderpaard, maar toen we hem lieten vrijspringen zei ook Joop van Uytert: ‘Met deze moesten we het toch maar eens proberen.’
Van: Coby
Aan: allen
Voor een dressuurpaard vind ik het exterieur wél van wezenlijk belang. Natuurlijk moet het interieur in orde zijn, laten we dat vooropstellen. Maar bij een dressuurpaard blijf je in het geval van een tekortkoming in type en/of bouw als ruiter problemen houden. Je wenst toch een paard met veel front (je doel is om je paard vóór je te hebben) en een sterk ondertredend achterbeen (voor de draagkracht). Dit in combinatie met een sterke rug en lendenen. Afwijkende (scheve) benen kunnen we ook echt niet gebruiken in verband met blessures.
De organisatie en afstemming over de beoordeling van het exterieur moeten echter beter. Nu kan het in wedstrijden voor jonge dressuurpaarden voorkomen dat de beoordeling van het exterieur (dat ik dus wel belangrijk vind) per wedstrijd verschilt, zelfs bij eenzelfde jury. Dit komt natuurlijk ongeloofwaardig over. En bij goedgekeurde hengsten in de competitie, die alle criteria hebben doorstaan, is het een totaal overbodig en verwarrend punt.
Deze [email protected] verscheen vrijdag 4 januari 2013 in De Paardenkrant.
Poll

eigenlijk heeft een heeeeeeeeeeeeel goed paard geen kleur en geen exterieur.. maar wel karakter, looplust, power, talent en uitstraling . we willen altijd allemaal graag alles van te voren kunnen zeggen.. het liefst net uit de merrie het veulen al een mooie lange schouder een sterke rug en correct gesteld beenwerk toedichten. Waarmee “dus” een toppaard in spe.
Een mooi type is leuk maar hoe is de houding (mentaal en fysiek) onder het zadel hoe kan de prachtige rug het gewicht dragen en hoe werken de benen als er iemand op zit.
Commercieel gezien is het handig, als je mensen kunt zeggen wat ze mooi en goed moeten vinden. Algemeen aanvaarde definities van “correct zijn”.
Ik vind dat zand in de ogen strooien.. Een hele mooie kampioens keuringsmerrie wordt gewoon afzichtelijk lelijk als ze onder de man niets laat zien… Een merrie die zich echter altijd inzet tijdens training en wedstrijden, zich groot maakt en talent heeft voor het zwaarste werk in haar discipline… Dat is ware schoonheid en ontroerend mooi. Laat haar dan achteraan hebben gelopen op de keuring en voor de eerwaarde nauwelijks de moeite van het aankijken waard zijn geweest. Who cares!!!!
Goed lichaamsgebruik maakt een paard mooi en zorgt voor goede prestaties en duurzaamheid.
Over het algemeen worden paarden nog vóór hun sportcarriere lineair gescoord, want wij gaan meestal met jonge paarden naar de keuring. Hier is ook niets mis mee, want het oog wil ook wat en op het gebied van duurzaamheid zijn een aantal criterea al lang vastgelegd.
Toch zijn we hier volgens mij nog steeds niet over uitgeleerd en mogen onderzoeken zoals het lineair scoren van toppaarden nog veel meer uitgevoerd worden. Het kan heel goed zijn dat een aantal exterieurkenmerken dan toch op een andere manier samenhangen met dat lichaamsgebruik en de prestaties. Dit is met de schuine schouder al gebleken en het lange voorbeen blijkt toch ook niet persé noodzakelijk.
Ook zijn er paarden die, ondanks een goed exterieur, het werk niet volhouden en geblesseerd raken, terwijl anderen tot op hoge leeftijd presteren (bepaalde stammen staan hier bekend om). Is dit al helemaal wetenschappelijk onderzocht?
Dat het karakter belangrijk is, daar is iedereen het wel over eens. Echter wat voor de één super werkbaar is, is dat voor de ander weer niet, aangezien wij mensen ook allemaal verschillen.
En dan hebben wij het hier weer eens over het fokken van topsportpaarden, maar vergeet vooral niet dat het grootste deel van de rijdende mensheid geen topruiter is en dus gewoon een fijn paard wil. Ook daar is dus een (grote) markt voor, als we het dan toch over crisisbestendigheid hebben.
Een paard met een prachtig exterieur, maar zonder de juiste instelling, zonder het vereiste karakter haalt de top zeker niet. Heel misschien raakt ie eventjes de top aan, dankzij de instelling van de ruiter, maar niet van lange duur. Dit paard zal, gezien zijn ‘psychische incapabiliteit’, makkelijk blessures oplopen.
Een paard met een minder exterieur, maar met een fantastische instelling, met het vereiste karakter, haalt zeer zeker (voor lange duur) de top. Mits het paard onder de hoede verkeert van een goede, professionele ruiter. Dit paard zal, gezien zijn ‘psychische capaciteit’, nauwelijks blessures oplopen.
Naar mijn idee.
Uiteraard speelt het exterieur wel degelijk een zeer belangrijke rol bij het leveren van prestaties. Kijk maar eens naar een atleet als Usain Bolt. Mede dankzij zijn perfecte lichaamsbouw is hij onverslaanbaar op de 100 en 200 meter. En voor paarden geldt dat ook.
Maar het is tevens duidelijk dat er meer factoren zijn die er toe leiden of een paard een wereldtopper wordt of niet. We willen allemaal lengte en formaat. En wie is een van de wereldtoppers bij het springen? Itot du Chateau. Met z’n 1,56 m. De drie toppers van Hong Kong waren ook al niet groter dan 1,63. De Olympisch kampioen van Londen: Nino de Buissonets meet 1.64m. Dus het zal ook wel iets te maken hebben met wat ze tussen de oren hebben zitten. De wil om te winnen, de opleiding, de begeleiding, de unieke ervaring die elk paard meemaakt gedurende zijn carriere. Wat de invloed is van de fokkerij komen we misschien via moleculaire genetica te weten. Het wordt tijd dat we met z’n allen een stap maken naar de toekomst en niet blijven hangen in discussies uit het verleden!
Beste Marian Raven,
Je hebt gelijk het merendeel van de gefokte “sport”paarden komt,uiteindelijk terecht bij hobbyruiters.De prijs die deze afnemers voor hun hobby paard betalen is navenant.En ligt dus ver onder de kostprijs.De fokker ervan is dus onheroepelijk ook een hobbyist. Niets mis mee overigens het hebben van een fijne hobby.
Maar crisbestendigheid is evolgens mij een bedijfsmatig begrip, en heeft hier dus niets mee te maken.
En even kort door de bocht wat betreft het exterier. Zolang de beschrijvingen van een funtioneel exterieur in relatie tot het leveren van prestaties nog dikker zijn dan 1 A viertje weten we met zijn allen( nog?) niet hoe het zit.En kunnen we ons behoudens een enkele zekerheid beter concentreren op de items die echt van belang zijn bij het leveren van (top) preataties.
En inderdaad een bepaalde mentaliteit, intelling en leefwijze ( bij het paard dus in handen van de ruiter)leiden er zeer regelmatig toe dat sporters heel blijven waarvan je dat fysiek en bij de keuring niet verwacht. Kijk maar eens naar de zeer diverse en regelmatig niet functionele lichaamsbouw van top voetballers elke jarenlang op het hoogste niveau presteren en vele aanslagen op hun lichaam “overleven”.
Je moet altijd streven naar een correct paard dan zit er niets in de weg om prestaties te leveren.Het paard kan het werk gemakkelijker aan en blijft ie een goed humeur houden als er niets wringt en lastig is.Kijk maar toppers van 12 a18 jaar die hebben geen afwijkende beenstanden die zijn meestal perfect op de benen.Een 15 jaar geleden drie dagen fokkers bezocht in Frankrijk zoveel slechte paarden qua bouw had ik nog nooit gezien lange pijpbenen slechte spronggewrichten korte halzen enz enz dat was het resultaat van altijd op prestatie te fokken(blup).Gelukkig is het daar terug beter nu .Alles begint met een goed fundament die de paarden met een goeie balans van nature laat lopen
De vraag is of wat nu functioneel wordt genoemd de lading wel volledig dekt. Wat nu functioneel wordt genoemd, is veel meer afgeleid van het modeplaatje dat men heeft bedacht dan van de in de evolutie verworven waarden die op de wet van de zwaartekracht en het daaruit voortvloeiende evenwicht zijn gebaseerd.
Bewegen is immers niet anders dan het verplaatsen van gewicht. In het evolutieproces vindt dit altijd plaats volgens het eeuwigdurende principe dat met het minst mogelijke gebruik aan energie en kracht de grootst mogelijke efficiency wordt bereikt. Dat betekent dus dat elke zoogdiersoort zich in balans verplaatst en daartoe met exacte skeletverhoudingen en een daarvan afgeleid skeletmechaniek is uitgerust om een verplaatsing in balans mogelijk te maken. Pas dan kan men over een werkelijke functionaliteit gaan spreken.
Het is dus van belang om de daarmee gepaardgaande exterieurwaarden nauwkeurig te definiëren en die en niet het modeplaatje als referentie te hanteren. Men zal dan tot de verrassende conclusie komen dat de huidige toppaarden veel meer onderlinge overeenkomsten tonen die als functioneel gekwalificeerd kunnen worden maar die sterk van het smaak- en mode plaatje afwijken. En derhalve in het modejargon buiten de denkbeeldige functionaliteit en het huidige “ideale” modeplaatje vallen.
Oberlandstallmeister Dr. Gustav Rau schrijft in 1909 al in “Die Deutsche Pferdezuchten”:
‘Men verkrijgt geen rijpaardvaardigheden door toevoer van Engels Volbloed (raceskelet). Allereerst is een uniform type vereist. De bouwstenen bestaan uit een combinatie van lengte- breedte- en hoogte dimensies en de vormen van het skelet. Bij een uniform type, een uniform skelet, uniforme verhoudingen, gelijke voortstuwing- een samenspel van gelijke elementen benodigd voor de verlangde prestaties. Alleen als deze uniforme elementen aanwezig zijn, dan is de hele fokkerij gelijkmatig in de prestatie. Des te meer typen in de fokkerij, des te groter worden de nadelen.’
Zowel de grootmeester Gustav Steinbrecht (1808–1885) als Francois Baucher (1796–1873) constateerden beide al in hun boeken dat de Engelse Volbloeds en hun kruisingsproducten niet of heel matig tot dragen en dus niet in balans konden komen.
Dankzij de ongekende toevoer van het volledig op de voorhandgebouwde Engelse Volbloed ligt bij het merendeel van de huidige rijpaarden het zwaartepunt niet in het midden maar tussen de voorbenen en is er van balans, waarbij het te verplaatsen gewicht gelijk over de dragende benen wordt verdeeld, geen sprake. Deze paarden zijn ook praktisch niet in balans te rijden en de slijtage is buitengewoon hoog. Het grote aantal jonge en vroeg afgeschreven paarden in de paardenklinieken is daar een stille getuige van.
Die enorme onbalans wordt echter tegen alle principes van de functionaliteit en de voorgeschreven FEI-regels in ook nog eens hoog beloond.
Zo staan er in de Paardenkrant van 29 dec. 2013 een tweetal dressuurpaarden op pagina 7, waarvan er eentje zelfs met een 10 voor de galop werd beloond, maar waarbij het laterale voorbeen zelfs eerder aan de grond staat dan het diagonale en dragende achterbeen. Een grotere onbalans en slijtage valt er in de galop haast niet te bedenken.
En ondanks dat Rosie proclameert dat de Paardenkrant volgens het journalistieke principe van “Weten hoe het zit” te werk gaat, komt het nog veel te veel voor dat ook het hippisch journaille zich door het modeplaatje laat misleiden en de negatieve gevolgen van bijvoorbeeld de lange voorbenen en de daarmee gepaardgaande onbalans in de praktijk niet weet te herkennen. Een fokkerij die zich richt op het produceren van veelzijdige, functionele gebruikspaarden, die fysiek en mentaal het gevraagde werk probleemloos aankunnen, zal veel eerder paarden produceren waar de amateur en de topruiter goed mee uit de voeten kunnen. Er is dus met de huidige (mode)rijpaardenpopulatie nog een lange weg te gaan.
Om maar eens een voorbeeld te geven van een redelijk crisisbestendig ras, dan noem ik het Friese paard. En waarom is dit ras zo populair? Inderdaad, vanwege het mooie plaatje en het niet al te kwalijknemende karakter, waardoor de gemiddelde amateur vrij probleemloos met deze paarden om kan gaan. Hierdoor weet het Friese paard ook nog steeds nieuwe markten aan te boren, ook in landen waar de paardensport nog niet op een hoog niveau staat.
Hoezo is er aan de hobbyruiter niet te verdienen?
De KWPNers die op dit moment goed te verkopen zijn, zijn de brave gereden paarden met enige wedstrijdervaring. De meeste KWPNers vallen pas op wat oudere leeftijd onder deze catagorie, omdat ze op jongere leeftijd te sensibel zijn. Inderdaad, dat is niet kostendekkend.
Voor mooie, brave paarden is meer markt dan voor mislukte toppers.
Dat wil niet zeggen dat je dus maar niet meer moet proberen een topper te fokken. Ik wil alleen maar aangeven dat dat niet de enige markt is. Laat iedereen zelf zijn keuze maar maken.
Helemaal mee eens Marian. Laat iedereen zijn eigen keuze maken zolang die niet ten koste van een redelijk welzijn van het paard gaat. En hiervan dan ook de consequenties aanvaarden en er hopelijk van genieten.
Bij de vraag :speelt exterieur een ondergeschikte rol bij het leveren van top prestaties, kan zo geen antwoord gegeven worden, omdat de vraagstelling ondeugdelijk is.
Als een gerenommeerde dierenarts/paardenkenner zegt:” exterieur is als een inpakpapiertje van een kadootje wat je zo achteloos weg gooit”, dan neem ik aan dat hij onder het begrip exterieur slechts een mooi paard verstaat. Ik kan me niet voorstellen dat hij een paard met kromme benen, holle lendenen een hertenhals ,korte en arme broekspieren ,enige kans op leveren van topprestaties toe dicht.
Een mooi paard hoeft dus niet functioneel te zijn en zeker niet als over hoogbenig ,scherp model wordt gesproken ,of ras en type, of flitsende techniek in de benen wat eerder duidt op onbalans.
In bepaalde landen waar sport het imago van het land hoog moet houden , wordt van jonge kinderen de lichaamsbouw en de onderlinge verhoudingen gemeten om er achter te komen in welke tak van sport ze kansrijk zouden kunnen worden.
Die kennis is aanwezig.
Aan de orde is hier een functioneel exterieur dus!
Of ze knap of sexy zijn speelt geen enkele rol.
In de paardenwereld zijn we dus heel dom bezig dat we die ontwikkeling niet eveneens opgepakt hebben.
We gewoon te lui zijn om tools te ontwikkelen om te bepalen wat functioneel is.
Dat is kwalijk en het vergooid kansen om de Nederlandse fokkerij nog meer leidinggevend in de wereld te maken.
Van een dierenarts als Greve had ik een meer intelligente en juist grondige opstelling verwacht.
Als de man die jarenlang voorzitter van de hengstenkeuringscommissie was dat in grote lijnen met Greve eens is denk ik :”wat hebben jullie dan al die tijd in vredesnaam gedaan met het spektakel hengstenkeuring?”
Waar is dat dan allemaal voor nodig geweest als “exterieur” zo onbelangrijk is in jullie ogen!
Was een eerste bezichtiging dan niet genoeg geweest aangevuld met een veterinaire keuring?
Of is er in de eerste bezichtiging al misschien te scherp geselecteerd en zou je hebben moeten volstaan met een simpele veterinaire keuring?
Of zou je de de hengstenkeuring af moeten schaffen en alleen de top presterende paarden een deklicentie moeten geven?
Of moet je de markt zijn werk laten doen en helemaal geen hengsten meer goedkeuren en gewoon alles registreren?
Dit soort vragen komt naar voren als je niet verdraaid goed weet wat functioneel is en dus hengsten keurt op mooi zijn, waarbij de echte sportmannen niet in beeld komen. Je beleid is dan gewoon maar een slag in de ruimte.
En als de mensen binnen het selectietraject zich niet meer dan nu interesseren voor zaken als biomechanica en welke lichaamsverhoudingen nodig zijn voor welke discipline blijft de selectie onprofessioneel.
Om slechts een enkel voorbeeld te geven in een lange reeks van tools die het paard nodig heeft, noem ik de bovenlijn van het paard. Als klein jongetje wisten oeroude paardenmensen mij te vertellen, dat de best bewegende paarden (met takt) iets gezonken in het middenstuk zijn .(Niet te verwarren met holle lendenen.)
Nu wordt een rechte rug vaak als een sterke rug gezien.
Toch geeft onderzoek van 40 jaar terug al aan dat de stekte van de rug bepaald wordt door de sterkte van de buikspieren(Bow and String principe-Slijpers)
Onderzoekers hebben prachtig beschreven dat naast de slingerbeweging b.v. in draf door de romp van bovenaf gezien zoals je die ook bij een bewegende salamander ziet, er ook een slingerbeweging van terzijde waar te nemen is. Deze s- slingerbeweging beperkt zich niet alleen tot de lendenen maar loopt over de rug tegengesteld door tot aan de schoft . Het omslagpunt ligt dan bij de overgang tussen de lenden en de rugwervels. Bollen de lendenen op ten tijde van het zweefmoment op dan welft het paard a.h.w. de voorhand op bijgestaan door de hals. Hierdoor wordt op dat zelfde moment dat de lendenen opbollen, juist aan de achterkant van de schoft de rug hol. Bij de maximale krachtsoverbrenging van een van de achterbenen daalt de lendenpartij maximaal en op exact datzelfde moment rijst de rug net achter de schoft naar zijn meest opwaartse positie. Het sterkst komt deze slingerbeweging tot uiting als het paard echt schwung ontwikkeld.
Simpel is dan ook de constatering dat een rechte bovenlijn misschien wel sterk lijkt ,maar onvoldoende geschikt is vanwege zijn vorm om deze tegengestelde slingerbeweging soepel door het lijf te laten vloeien.
Die, toen in mijn ogen, oeroude paardenmensen konden het niet uitleggen , maar wisten nog aan de hand van hun ervaringen en overleveringen ,wat een goed paard nodig had om functioneel te zijn.
Maar goed er is nu eenmaal veel kennis verloren gegaan. Maar er is ook veel op te zoeken , mits je enigszins gedreven bent om te willen weten hoe het nu precies zit.
En die gedrevenheid mis ik helaas te vaak van de mensen waar we het wel van mogen verwachten.
Aristoteles, Xenophon hebben toen al belangrijke voorzetten gedaan over functioneel exterieur. Zo beschreef de laatste al dat een goed paard een halsvorm moest hebben die een kwart cirkel beschreef. Hoe zou die daar nu aan komen?
Bij een onvoldoende antwoord van U lezer , wordt het hoog tijd om op zoek te gaan naar o.a. dit antwoord.
De vraag is blijven we gezapig in onze domheid of stuwen we de Nederlandse fokkerij op naar mondiaal eenzame hoogte als antwoord op de crisis. De wetenschap biedt vele openingen!
Exterieur niet belangrijk ?
Bullshit!
Sjaak Hoedjes
Bergen NH
Oogklepdenken?
Wij, fokkers, maken ons te vaak schuldig aan ‘oogklepdenken’: we willen patronen zien in de relatie tussen exterieur en prestatie, terwijl die patronen er mogelijk helemaal niet zijn.
Telkens als we een voorbeeld zien dat de veronderstelde relatie bevestigt, onthouden we dat. Al die andere vergeten we gemakkelijk.
(De Vlaamse filosoof en bioloog Ruben Mersch stelt voor dat we eerst alle vergelijkbare apen in de telling betrekken voordat we op basis van de (toevallige) prestatie van 1 of enkele apen een algemene conclusie trekken).
Oogklepdenken; Ruben Mersch; De Bezige Bij Antwerpen; ISBN 9789085423652
Ik heb erg veel respect voor coryfeeën als Arie Hamoen. Maar let op wat hij op deze site zegt: “Er is nog niet heel veel onderzoek naar gedaan, maar de aanwijzingen zijn er wel degelijk dat een correct en functioneel exterieur een lange levensduur bevordert…”
Mijn voorstel: doe eerst wetenschappelijk onderzoek. Ga eerst wetenschappelijk ‘paarden tellen’ voordat je op bepaalde exterieurkenmerken selecteert.
Als beginnend fokker werd ik begin jaren ’70 teleurgesteld naar huis gestuurd omdat mijn springmerrie een te ouderwets plat kruis had! Inmiddels is die visie flink gekeerd.
Ik was laatst bij een (weergaloze!) presentatie van Jacques Verkerk over “Functionaliteit en pedigrees van Olympische toppaarden in Londen”.
Hij trof onder de dressuurkampioenen maar weinig fraai bergopgebouwde exterieurtoppers aan! Een absolute dressuurtopper als Valegro zou op de stamboekkeuring exterieurmatig slecht scoren. En hoe zouden de allerbeste springpaarden als Itot du Chateau het doen op de stamboekkeuring?
Mijn voorstel: laten we eerst ‘apen tellen’ en selecteer dan op eigenschappen die wetenschappelijk bewezen van invloed zijn op de prestaties.
Koos van den Boogaard