Pagina 8 van: Paardenkrant 12 – 2021

door Esther Berendsen
Steeds meer paarden worden op drie-
of vierjarige leeftijd verkocht, niet of
net zadelmak. De reden: ‘Grote stal-
len weten ook niet hoe ze het alle-
maal geregeld moeten krijgen om die
jonge paarden op te leiden’ schreef
fokker en handelaar Teus van den
Brink vorige week in de Ketting-
brief. ‘Ze hebben daar de mensen
niet voor.’ Juist nu, in coronatijd, lijkt
dat onlogisch. Nooit eerder zijn rui-
ters zo veel thuis geweest en zelfs nu
is het moeilijk om ruiters te vinden
om thuis met de jonge paarden aan
de slag te gaan. Dat belooft niet veel
goeds voor de toekomst, als de hele
karavaan weer op gang komt en er
iedere week een ander concours is.
Wie wil er dan nog thuis aan het
werk?
Tijd investeren
Het gebrek-aan-goede-opleiders-
probleem heeft meerdere kanten. Ten
eerste is er het feit dat een jong paard
opleiden moeilijker is dan vaak aan-
genomen wordt. “Veel ruiters den-
ken, op het moment dat ze een proef
kunnen winnen, dat ze kunnen rij-
den”, vertelt opleider, instructeur en
jurylid Hester Klompmaker. “Maar
een paard in de juiste balans laten
lopen, een paard goed gymnastiseren
en verbeteren is nog niet zo makke-
lijk. Dat moet je willen leren, daar
moet je hulp bij vragen en tijd in in-
vesteren.”
Deurne-gemis
Het is dus wel iets wat je kúnt leren,
meent Klompmaker. Juist daarom
kan een goede opleiding voor jonge
ruiters hierin een rol vervullen. Dat
denkt ook Ralph van Venrooij, en
wat hem betreft is het einde van
Deurne wat dat betreft een gemis.
“De oorspronkelijke opzet van
Deurne, waarvoor een toelatingstest
gedaan moest worden, leerlingen in-
tern zaten, vier jaar lang iedere dag
les kregen en verantwoordelijk
waren voor hun paarden, had echt
toegevoegde waarde. Ieder jaar
waren er nieuwe doelen voor het rij-
den en om het diploma te behalen
was rijden op M/Z-niveau vereist.
Het Skala der Ausbilding kon iedere
student opdreunen. Tegenwoordig is
de aspirant-instructeursopleiding
vaak wat geëist wordt en dat is qua
niveau van rijden toch echt wat an-
ders.”
Praktijk intensiever
Henriëtte Smits is docent Paarden-
sport en -houderij aan Citaverde Col-
lege in Roermond en daarnaast Pavo
Cup-jurylid en betrokken bij de
KNHS Instructeursopleidingen. Vol-
gens haar wordt er binnen de oplei-
ding waar ze werkzaam is zeker wel
de nodige aandacht besteed aan die
‘jonge ruiter’. Verbetermogelijkhe-
den zijn er ook. “We hebben recent
in ons team gesproken over het feit
dat de praktijk intensiever moet zijn.
We willen vakmensen afleveren en
dan is, voor de groep die echt verder
wil in het rijden en lesgeven, één dag
praktijk te weinig. Er is inderdaad
een groot verschil met Deurne: dat
was een private opleiding waarvoor
studenten meer betaalden en waar de
school studenten ook kon weigeren.
De huidige wet- en regelgeving bin-
nen mbo-onderwijs zorgt er echter
voor dat alle geïnteresseerden wel-
kom zijn op een opleiding, tenzij er
numeris fixus ingesteld is. Wel kun-
nen we studenten uiteraard adviseren
en de kaders afbakenen. Voor de
BBL-leerweg hebben we bijvoor-
beeld de verplichting gesteld om een
paard mee te nemen voor de lessen.
Verder maken de studenten in de
tweede klas een keuze en daarin pro-
beren wij ze goed te adviseren. Naast
sport, waarbij rijden heel belangrijk
is, kunnen ze ook kiezen voor dienst-
verlening in de paardensector of stal-
management. Voor de sportrichting
kiezen uiteindelijk een heel aantal
studenten per jaar, maar ze gaan ze
uiteindelijk niet allemaal aan de slag
als ruiter. Een groot aantal niveau 4-
studenten stroomt door naar het
HBO.”
Van die opleiding komen dus geen
grote aantallen paardenopleiders.
Dat geldt ook voor de vrij nieuwe,
driejarige BOL en BBL-opleiding
Instructeur paardensport en paarden-
houderij van het Zone-college – een
fusie van AOC De Groene Welle en
AOC-Oost. Daar zitten nu vijftien
tweedejaars studenten op, het maxi-
mum aantal voor de eerste lichting.
Volgend jaar kunnen meer studenten
starten, en er is nog ruimte voor aan-
melders. Wat rijden betreft is de
ORUN-diploma basissport (L-ni-
veau) vereist om het diploma te
halen, en aan het einde van het eerste
jaar moeten studenten een sportstand
behaald hebben.
Bedrijven beter voorlichten
Die sportstand is niet voor niks: het
niveau bij aanvang van de opleiding
is soms een probleem. Henriëtte
Smits: “Er zijn leerlingen die één
keer per week op de manege hebben
gereden, maar wel vinden dat ze
goed kunnen rijden. Als ik het ver-
volgens heb over nageeflijkheid
weten ze niet wat ik bedoel. Het ni-
veau van lesgeven op de maneges
zou ook beter aan moeten sluiten.
Maar het blijft lastig als je het niet
van jongs af aan meekrijgt.”
Aan de andere kant moeten bedrij-
ven ook hun verantwoordelijkheid
nemen, vindt Smits. “BBL-ers wer-
ken minimaal twintig uur per week
op een bedrijf en het doel is dat zij
daar heel veel leren in de praktijk. Bij
veel bedrijven is de verwachting dat
leerlingen alles op school leren, maar
dat is niet de insteek. Wij geven de
handvatten mee, maar op het bedrijf
moeten ze het echt leren. Ook daar
zijn we dus druk mee bezig; als
school, maar ook in het samenwer-
kingsverband Hippisch College
Limburg. We zitten in deze regio,
Limburg en Noord-Brabant, natuur-
lijk wel op een heel goede en rijke
hippische plek, met veel bedrijven
op hoog niveau. De contacten met
bijvoorbeeld Rob Ehrens, Piet Ray-
makers en Pieter Kersten zijn heel
goed. Dat zijn voorbeelden van prak-
tijkplaatsen waar studenten en be-
roepsbeoefenaars van de toekomst
heel veel kunnen leren.”
Lef, geduld en doorzettings-
vermogen
Met een goede opleiding alleen zijn
we er niet. Naast kennis en kunde
heb je als ruiter van jonge paarden
namelijk ook lef, geduld en doorzet-
tingsvermogen nodig. “Het eerste
deel, na het zadelmak maken, kost de
meeste tijd”, licht Klompmaker toe.
“Je kunt zo’n paard misschien wel
snel een klein parcoursje doorsturen
als je een beetje handig bent, maar
voordat ze echt voldoende balans en
kracht hebben en snappen wat de be-
doeling is, ben je echt een heel aantal
maanden verder. Dat is voor eigena-
ren soms ook lastig; waarom moet
dat zo lang duren? Daarover moet je
dan duidelijk communiceren. Want
die tijd hebben ze echt nodig om de
basis bevestigd te krijgen. Dat is ei-
genlijk vooral dressuurmatig werk.
Ook heeft ieder jong paard weleens
een terugslag. Ook dan moet je ge-
duld hebben en het vertrouwen had-
den dat ze er weer doorheen komen.”
Meer vraag, meer geld
Na het kunnen komt het willen. ‘De
meeste ruiters willen liever concour-
sen rijden op 1,30 m.-1,40 m.-ni-
veau’, merkt Egbert Schep. Dat
klinkt logisch, want de wens om ho-
gerop te komen en jezelf te ontwik-
kelen is een menselijke. Bovendien is
er op een hoger niveau meer eer te
behalen en misschien ook geld te ver-
dienen. Niet alleen het prijzengeld,
maar ook in de handel. Toch moet
daar een kanttekening bij geplaatst
worden volgens Ralph van Venrooij.
“Ik denk dat een goede opleider meer
kan verdienen dan de gemiddelde
wedstrijdruiter. Die concoursen afrij-
den kost namelijk bakken met geld,
wat de meesten echt niet zo gemak-
kelijk terugverdienen.”
Basis niet overslaan
Zoï Snels, die na zes jaar bij Team
Nijhof voor zichzelf begon, is het
daar volledig mee eens. “Hoeveel
ruiters kun je opnoemen die het ver-
dienen op de wedstrijden? Tegen-
woordig is het steeds makkelijker
om internationaal te rijden, maar het
kost veel en levert weinig op. Ik denk
dat ruiters ook weer met twee benen
op de grond moeten komen en de
basis niet over moeten slaan. Mij gaf
het altijd veel meer voldoening om
met een zelf opgeleid paard verder te
komen dan met een paard dat ik van
een ander overnam. En ja, daarin kun
je echt een heel goede boterham ver-
dienen.”
Van Venrooij vervolgt: “De vraag
Jonge paarden opleiden: er liggen kansen
Omdenken om ‘ruiterprobleem’ op te lossen
Ralph van Venrooij, vandaag de dag Hoofd Fokkerijzaken en Trainingscentrum bij het KWPN, begon zijn carrière als ruiter. Op de
foto zien we hem in actie tijdens Jumping Etten-Leur 2012 met Blom’s Don Juan (Lord Z x Germus R). Van Venrooij volgde een
verkorte opleiding in Deurne. FOTO PAARDENKRANT/JACQUELIEN VAN TARTWIJK
DOETINCHEM – Egbert Schep, Ralph van Venrooij en Teus van
den Brink signaleerden het de afgelopen weken los van elkaar in de
Paardenkrant: goede opleiders van jonge (spring)paarden vinden is
ontzettend lastig. We hebben zeker wel goede ruiters in Nederland,
maar zij richten zich liever op de wat oudere paarden en de bijbe-
horende wedstrijden dan op het opleiden van de drie-, vier- en vijf-
jarigen. Het probleem vaststellen is één, maar is er ook een
oplossing?
Zoï Snels, hier met I’m Special de Muze, kreeg bij Team Nijhof de ruimte om zichzelf
te ontwikkelen. “Bedrijven moeten investeren in medewerkers. Niet alleen financieel,
maar biedt ze ook de kans om lessen te volgen waar ze willen.” FOTO PAARDENKRANT/MELA-
NIE BREVINK-VAN DIJK
woensdag 24 maart 2021 | 8ALGEMEEN
Zoï Snels: ‘Rijden is weer hobby’
Zoï Snels werkte, na zes jaar stalruiter van Team Nijhof te zijn geweest, ruim een
jaar aan zijn eigen stal. Dat ging goed, maar toch heeft Snels de deuren van zijn
sportstal inmiddels gesloten. Hij besloot verder te gaan in het familiebedrijf dat be-
staat uit kapperszaken. “De reden daarvoor was zeker niet dat het niet goed ging fi-
nancieel. Voor het geld hoefde ik niet te stoppen. Maar mij werd gevraagd of ik verder
wilde in het familiebedrijf en daar zie ik op de lange termijn toch meer toekomst in.
Het rijden is nu weer hobby, ik rijd drie eigen paarden, en dat bevalt me heel goed.
Ik ben ooit begonnen met rijden vanuit passie en liefde en ik merkte wel dat het
altijd moeten presteren het minder leuk maakte.”