Pagina 6 van: Paardenkrant 21 – 2021

door Esther Berendsen
Laten we beginnen met het been-
werk van het paard. Wat doet weide-
gang/vrije beweging precies met
botten, spieren en pezen? En hoe zit
het met de risico’s? Wat prof. dr. Ha-
rold Brommer, als specialist Chirur-
gie en Orthopedie Paard verbonden
aan Universiteit Utrecht, betreft
moeten we eerst weten over welke
weefsels we het hebben. “Als een
paard eenmaal volgroeid is, veran-
dert er in de kwaliteit van de pezen
en gewrichten eigenlijk niet meer zo
veel. Daar heb je in de eerste levens-
jaren van een paard heel veel invloed
op, maar na het vierde jaar is dat wel
zo’n beetje gevormd.” (zie kader
‘opfok’)
Fysiek: sterkere botten, betere
coördinatie
Wel is bewezen dat de botten van
paarden die veel bewegen sterker
zijn. “De zogenoemde botmineraal-
dichtheid (BMD) is groter. Dat blijkt
uit onderzoek uit het buitenland
waarin drie groepen paarden zijn ge-
volgd: paarden die veel op stal ston-
den, paarden die in het weiland
stonden en paarden die op stal ston-
den en getraind werden. De BMD
van paarden in de wei was het
hoogst. Ongemerkt bewegen paar-
den in de wei heel veel.”
Er is volgens prof. dr. Brommer nog
een reden dat weidegang gezond is
voor het paard: de specifieke hou-
ding die het paard aanneemt tijdens
het grazen. “De lage halspositie,
waarbij het paard de hals en de rug
strekt, is goed voor het paard. Het
bevordert de proprioceptie, het be-
wustzijn van het paard over zijn li-
chaamspositie en bewegingen, en dat
is weer goed voor de coördinatie. Op
stal staan paarden meestal in een an-
dere houding, veelal met het hoofd
hoger.”
Botbreuken
Die net wat sterkere botten en het be-
vorderen van de proprioceptie/coör-
dinatie kan blessures in de wei
overigens niet voorkomen, schat
Brommer in. “Daar is geen weten-
schappelijke onderbouwing voor.
Hier in Nederland zien we sowieso
niet heel veel botbreuken – in landen
waar de rensport heel populair is
komt dat bijvoorbeeld veel meer
voor. Maar uit de aantallen die ik hier
in de kliniek krijg, kan ik niet con-
cluderen dat de manier van houden
van invloed is op het al dan niet ont-
staan van botbreuken of vaststellen
dat een paard sneller zijn been breekt
in een springparcours dan in de wei,
zoals ook wel gesuggereerd wordt.
In het algemeen is het wel zo dat
springen relatief gecontroleerd ge-
beurt, terwijl een paard dat uit zijn
dak gaat in de wei – en dat doen ze
in het begin vaak wel even – echt
niet altijd voorzichtig is met zichzelf
en als nogal ongecontroleerd be-
stempeld kan worden. In combinatie
met een ongelijke bodem kan dat in
theorie tot een breuk leiden. Dat zijn
incidenten die relatief niet vaak voor-
komen en ik wil ook niet zeggen dat
het een reden is om een paard niet in
de wei te doen, want er zijn allerlei
andere goede redenen om een paard
juist wel weidegang te geven. Maar
eigenaren die het een keer overko-
men is, worden daarna heel voor-
zichtig en dat begrijp ik ook wel.”
Mentaal: zelf bepalen
Het tweede aspect is het mentale en
daarvoor is dr. Machteld van Dieren-
donck, klinisch etholoog en bioloog,
de aangewezen persoon. Hoewel ze
als wetenschapper absoluut voor-
stander is van meer onderzoek, zegt
ze ook: “Het is voor ieder dier, net
als voor een mens, prettig om soms
zelf te kunnen bepalen wat hij doet.
Controleerbaarheid van zijn gedrag
kan je dat noemen. Een bokje, even
rollen, lopen of juist stilstaan. Het
zou dus normaal moeten zijn voor
een paard om iedere dag gedurende
een aantal uren vrije beweging te
hebben, in de wei of in de paddock.
Moeten we dan eigenlijk nog aanto-
nen dat dat nodig is?”
Dat betekent niet dat er geen enkel
onderzoek is dat het belang van wei-
degang aantoont. Van Dierendonck:
“Wat is aangetoond in verschillende
studies is dat een paard dat slechts
een uur per dag uit de box komt om
te trainen zich aantoonbaar minder
prettig voelt dan een paard dat iedere
dag vrij mag bewegen. Ook weten
we uit de stressfysiologie dat voor-
spelbaarheid en controleerbaarheid/
beïnvloedbaarheid heel belangrijk
zijn voor de mate waarin een dier
stress ervaart. Met de voorspelbaar-
heid zit het voor veel paarden wel
goed, maar in de situatie van Wald-
man heeft een paard weinig controle
over het kunnen uiten van zijn eigen
behoeften. Mensen bepalen voor
hem wanneer hij mag lopen, eten,
grazen en rusten. Dat is niet ideaal
vanuit stress-fysiologisch oogpunt.”
Ook het feit dat een paard dat weinig
in de wei komt uit zijn plaat gaat als
hij een keer mag, wordt in de weten-
schap gezien als een bewijs dat het
voor het paard belangrijk is. “Dat
heet het rebound-effect; als dieren
bepaalde gedragingen niet kunnen
doen die belangrijk voor ze zijn, dan
gaan ze het extra doen, inhalen, als
Dagelijks weidegang of vrije beweging: de
Dr. Machteld van Dierendonck: ‘Moeten we eigenlijk nog aantonen dat dat nodig is?’
Springamazone Dani Waldman kreeg op social media veel kritiek toen zij haar volgers vertelde dat haar paarden niet in de wei
of paddock komen. “Ze komen waarschijnlijk meer buiten dan een gemiddeld paard dat een paar uur in een paddock door-
brengt”, aldus de amazone. FOTO’S WWW.ARND.NL
DOETINCHEM – Toen Dani Waldman onlangs via social media liet
weten dat haar springpaarden niet in de wei komen uit angst voor
blessures, kreeg ze er flink van langs. Laten we wel wezen: ze is zeker
niet de enige (top)ruiter die het zo doet. Gebrek aan beweging en af-
leiding hebben die paarden niet; ze wisselen de stapmolen, training
onder het zadel, loopband en grazen aan de hand af. Hoe erg is het
gebrek aan vrije beweging dan echt? Meningen genoeg, maar hoe
zit het met de feiten? We legden het voor aan de wetenschappers.
Klinisch etholoog en bioloog dr. Machteld van Dierendonck heeft al een onderzoeks-
opzet klaar om het belang van vrije beweging aan te tonen. Tegelijkertijd vraagt ze
zich af of onderzoek hiervoor nog nodig is. “Het zou normaal moeten zijn.”
donderdag 27 mei 2021 | 6WELZIJN
Opfok: bewegen, bewegen, bewegen
Naar het belang van weidegang en beweging in de opfok is veel meer onderzoek
gedaan dan naar het houden van oudere (sport)paarden. Uit dat onderzoek weten
we onder meer dat weidegang met daarboven op nog zo’n dertig procent extra be-
weging het allerbeste is voor de kwaliteit van het kraakbeen in gewrichten en de
pezen. Prof. dr. Brommer: “In een tweetal grote onderzoeken van zo’n twintig jaar
geleden zijn vier groepen veulens vergeleken. In het eerste onderzoek werden drie
groepen vergeleken: één groep stond permanent op stal, één groep stond op stal
en kreeg dagelijks in een paddock wat beweging en één groep stond dag en nacht
in de wei. In het tweede onderzoek werden twee groepen vergeleken: één groep
liep permanent in de weide en een tweede groep kreeg naast die weidegang nog
zo’n dertig procent extra beweging door die veulens een paar keer per dag op te
jagen. Die dertig procent meer beweging is een inschatting, maar wat duidelijk ge-
worden is, is dat de groep die extra beweging kreeg bovenop weidegang zich het
beste ontwikkelde als het gaat om de kwaliteit van het gewrichtskraakbeen en de
pezen. En de groep die alleen maar op stal stond het slechtst.”
Tot ongeveer hun vierde jaar ontwikkelen de pezen en gewrichten zich, maar het
grootste deel van die ontwikkeling vindt in het eerste halfjaar van een paardenleven
plaats. “Na dat eerste halfjaar is zeventig tot tachtig procent van de ontwikkeling af-
gerond. Dat wil niet zeggen dat een paard later altijd problemen krijgt als hij als veu-
len de eerste maanden van zijn leven te weinig beweging heeft gehad, want tot op
zekere hoogte kan de achterstand in de ontwikkeling die het veulen oploopt nog
worden ingehaald. Dus een veulen dat begin februari geboren wordt en vanwege
bijvoorbeeld slechte weersomstandigheden minder buiten komt is niet ideaal, maar
als het veulen na die eerste periode wel de wei in gaat wordt de achterstand weer
ingehaald en is de schade waarschijnlijk beperkt.”
Prof. dr. Sloet voegt hier nog aan toe: “In het eerste onderzoek met de drie groepen
is ook gekeken naar het hartgewicht ten opzichte van het lichaamsgewicht en daaruit
bleek dat veulens met dag en nacht weidegang een significant groter hart hadden
dan de veulens in de groepen met volledige stalrust en de groep met dagelijks een
halfuurtje beweging in de paddock. Weidegang was dus niet alleen goed voor de
ontwikkeling van het bewegingsapparaat, maar ook voor de ontwikkeling van het
hart – dat is immers ook een spier.”