Pagina 9 van: Paardenkrant 42 – 2021

door Esther Berendsen
Het onderzoek, uitgevoerd door
Marianne Sloet in samenwerking
met Filipe Serra Bragança, Harold
Brommer, Antoon Jan van den Belt
en Jacques Marée, is al in de zomer
van 2018 gepresenteerd op een we-
reldcongres en in maart 2020 gepu-
bliceerd, maar heeft nog niet veel
aandacht gekregen van het grote
(paarden)publiek. Terwijl de uit-
komsten behoorlijk opvallend zijn.
De aanleiding om dit onderzoek op
te zetten is de kritiek die soms ge-
geven wordt op de beslissing die
een FEI-jurylid bij de voorkeuring
neemt op basis van het advies van
de FEI-dierenartsen. Dat kan twee
kanten op: in de dressuurproef
blijkt een paard kreupel, dus die
had nooit doorgelaten mogen wor-
den. Of: de jury heeft een paard
naar huis gestuurd waar helemaal
niks mis mee is – zijn ze nu hele-
maal gek geworden?
De plek
Enige achtergrond is wel nodig bij
het interpreteren van dit onderzoek.
Zo is uit eerdere onderzoeken ge-
bleken dat kreupelheid één van de
belangrijkste factoren is om een
paard niet ‘fit-to-compete’ te vin-
den. Tegelijkertijd is ‘fit-to-com-
pete’ toch wel iets anders dan ‘rad’
of volledig symmetrisch lopen, legt
prof.dr. Marianne Sloet uit. “Bij de
voorkeuring beoordelen we het
paard in zijn geheel. Dus ook de al-
gehele indruk van het paard nemen
we mee. Heeft hij de oortjes erop,
of straalt hij uit: moet ik nu echt
nog een keer op en neer lopen? Ge-
voelsmatig en op basis van eerdere
ervaringen wisten we al wel dat de
beoordeling van een video iets heel
anders is dan een livebeoordeling,
maar dat verschil was nog niet we-
tenschappelijk aangetoond. Wat ik
ook wilde aantonen is dat de plek
van waaruit je een paard beoordeelt
heel bepalend is. In de FEI-praktijk
staan de dierenartsen voor en achter
het dravende paard, terwijl het pu-
bliek aan de zijkant staat. In hoe-
verre levert dat een ander eindoor-
deel op?”
Ook het objectieve meten van het
bewegingspatroon (Q-horse) is
meegenomen in dit onderzoek. Er
is al best veel onderzoek gedaan
naar symmetrie in de gangen van
het paard, maar de toepassing bij
wedstrijdpaarden ligt toch wat ge-
compliceerder. Objectieve meting
en analyse van de beweging wordt
in Utrecht al toegepast bij de beoor-
deling van kreupelheid, maar nu
was het doel te kijken wat de bij-
drage van het meten van de sym-
metrie aan een ‘fit to compete-be-
oordeling’ kan zijn.
Twaalf onderwijspaarden
Om een goed beeld te krijgen, gin-
gen vier beoordelaars aan de slag.
Drie ervaren FEI-dierenartsen: drs.
Jacques Marée, in het dagelijks
leven erkend keuringsdierenarts, dr.
Antoon Jan van den Belt, specialist
Veterinaire Diagnostische Beeld-
vorming en prof. Marianne Sloet,
specialist Inwendige Ziekten Paard.
Daarnaast één specialist Orthopedie
Chirurgie die niet op FEI-wedstrij-
den keurt: prof. Harold Brommer.
Dr. Filipe Serra Bragança, ten tijde
van het onderzoek nog bezig met
zijn promotieonderzoek, verzorgde
de metingen met Q-horse.
Twaalf onderwijspaarden van Fa-
culteit Diergeneeskunde werden in-
gezet voor dit onderzoek. Geen
sportpaarden dus, maar onderwijs-
paarden die niet allemaal ideaal lie-
pen, waardoor discussie te ver-
wachten viel. De beoordelaars wer-
den aan het begin van de baan ge-
plaatst, zodat ze het paard eerst
minimaal vijftien passen van zich
af zien lopen en het paard vervol-
gens naar hen toekomt – zoals
voorgeschreven staat in het FEI-
protocol. Elke beoordelaar werd
gevraagd om het paard te beoorde-
len als ‘fit-to-compete’ of ‘not fit-
to-compete’. Dit deden ze twee
keer kort na elkaar; één keer ‘bloot’
en één keer met de markeerbolletjes
die nodig zijn voor de kwantitatieve
meting (drie op het hoofd, drie op
de schoft en drie op het bekken).
Beoordelaars konden de scores van
de anderen niet zien. Tegelijkertijd
namen twee ervaren cameramensen
iedere sessie op, zowel vanaf de
plek van de beoordelaars als vanaf
de zijlijn, de plek waar toeschou-
wers normaal gesproken staan. Zij
probeerden daarbij het paard zo
goed mogelijk te volgen, zoals het
menselijk oog dat doet. Een maand
later én een jaar later zijn de video-
beelden van alle ‘runs’ (anoniem en
volledig door elkaar gegooid) nog-
maals door de vier beoordelaars be-
keken.
Video geeft ander beeld
Uit de resultaten blijkt onder meer
dat de overeenkomst tussen de be-
oordelaars acceptabel is en dat is
vergelijkbaar met de beoordeling
tijdens een kreupelheidsonderzoek.
Dat betekent echter niet dat er geen
verschillen zijn: bij vier à vijf van
de twaalf paarden verschillen de
beoordelaars hier en daar van me-
ning. Ook is bewezen bij het beoor-
delen van de video’s dat bij kijken
vanuit een ander perspectief (ach-
terkant versus zijkant) dezelfde be-
oordelaar tot een ander oordeel kan
komen. Dat is het geval bij 14 van
de 48 beoordelingen.
Het meest opvallend echter zijn de
verschillen tussen live en videobe-
oordelingen. Zo is ‘paard A’ vol-
gens alle beoordelaars live fit-to-
compete, terwijl dit dier bij de
videobeoordeling twee tot drie keer
‘afgekeurd’ wordt. Let wel: dit zijn
dus dezelfde beoordelaars, die het-
zelfde paard tijdens dezelfde keer
‘monsteren’ beoordelen. Het enige
verschil is dat de tweede en derde
keer naar een video wordt gekeken
in plaats van live.
Uiteraard zijn de verschillen niet bij
ieder paard zo groot. Wel is duide-
lijk dat de verschillen twee kanten
op kunnen gaan. Paard C bijvoor-
beeld is ‘live from behind’ volgens
drie beoordelaars niet fit-to-com-
pete, terwijl hij in de video na een
maand door alle vier de beoorde-
laars groen licht krijgt (van de ach-
terzijde gefilmd), óf door twee be-
oordelaars uitgesloten wordt van
verdere deelname (gefilmd van
opzij). Op de video na een jaar zijn
het dan weer twee beoordelaars
(van de achterzijde) of slechts één
beoordelaar (van de zijkant) die het
niet zien zitten met dit paard.
Kortom: in dubieuze gevallen kan
het alle kanten op.
Objectieve metingen
In de gevallen waarin Q-horse aan-
geeft dat een paard duidelijk asym-
metrisch loopt, waren de dierenart-
sen het doorgaans volledig met
elkaar eens, live én bij de video-be-
oordelingen. Op het moment dat Q-
horse aangeeft dat er sprake is van
lichte asymmetrie, dan lopen de
meningen van de beoordelaars nog
wel eens uiteen en wordt door de-
zelfde beoordelaar een andere me-
ning gegeven bij de video dan live
en ook bij kijken van achteren in
vergelijking met kijken van opzij.
Geen exacte wetenschap
Wat kan de FEI nu met deze resul-
taten? Marianne Sloet: “We kunnen
in ieder geval concluderen dat een
dierenarts die de voorkeuring doet
alleen beoordeeld kan worden door
de mensen die met hem of haar in
de veterinaire commissie of in de
jury zitten. Dus als je op hetzelfde
moment op dezelfde plaats staat,
kun je met elkaar in discussie over
wat je hebt gezien. Achteraf, op
basis van een video, kun je deze
discussie niet voeren, want dan zie
je gewoon niet precies hetzelfde.
Ook ziet het publiek dat aan de zij-
kant staat soms net iets anders dan
de veterinaire commissie en de ju-
ryleden die er achter staan.”
De dierenartsen en juryleden (ook)
op een andere plek zetten is een
mogelijkheid. “Maar dat kan alleen
als er sprake is van een veterinaire
commissie met drie dierenartsen en
dus alleen op grotere wedstrijden”,
verduidelijkt Sloet.
Aardig op één lijn
Het laten stemmen door drie die-
renartsen, dus het ‘meeste-stem-
men-geldt-principe’ zoals dat in de
endurancesport gebruikelijk is,
vindt Marianne Sloet een goede
optie, maar dat vergt wel meer die-
renartsen. En misschien is het ook
niet nodig. “Over het algemeen zit-
ten dierenartsen aardig op één lijn,
is de uitkomst logisch en te volgen
voor de deelnemers. Maar een
paard beoordelen is geen exacte
wetenschap, dat blijkt maar weer
eens uit dit onderzoek waarvoor be-
wust paarden gezocht zijn waar je
over van mening kunt verschillen.
Daarom zouden we objectieve be-
wegingsanalyse zoals Q-horse ter
ondersteuning kunnen inzetten.
Maar als we alle paarden die vol-
gens Q-horse niet geheel symme-
trisch lopen uitsluiten op een
FEI-wedstrijd, blijven er weinig
deelnemers over. Een groot deel
van de paarden beweegt namelijk
niet helemaal symmetrisch. Dat wil
niet zeggen dat al die paarden pijn
hebben. In de FEI-keuringen beoor-
delen we of een paard ‘fit-to-com-
pete’ is en dat is precies wat de term
al zegt: is het paard fit genoeg om
de wedstrijd te kunnen lopen. Daar-
over zal ongetwijfeld nog wel eens
discussie ontstaan, maar dit onder-
zoek maakt wel een aantal punten
duidelijk en hopelijk levert dat
meer begrip op voor de keurende
FEI-dierenartsen.”
FEI-keuring onder de wetenschappelijke loep
Video zorgt soms voor compleet andere uitslag dan ‘live’
DOETINCHEM – Als een paard fris en fruitig voordraaft is er
weinig aan de hand tijdens de keuring op FEI-wedstrijden. Dan
is het paard ‘fit-to-compete’. Ook bij een paard dat duidelijk
kreupel is zijn dierenartsen, deelnemers en toeschouwers het
meestal wel eens. De twijfelgevallen echter zorgen soms wel voor
verhitte discussies over de genomen beslissing. Onderzoek heeft
nu aangetoond dat een beoordeling van een video of vanuit een
ander oogpunt (aan de zijkant staan in plaats van ervoor/-achter)
nogal eens tot een ander oordeel leidt. Met andere woorden: de
beoordelaars vanaf de zijlijn of achteraf op basis van een video
afbranden, is niet fair.
In de tweede ‘run’ waren de onderzoekspaarden getooid met markers waarmee
de symmetrie van de beweging gemeten kan worden.
De opstelling tijdens het onderzoek. Achter het paard van links naar rechts Harold Brommer, Marianne Sloet, Onno van der
Veen (camera), Jacques Marée en Antoon Jan van den Belt.
woensdag 20 oktober 2021 | 9VETERINAIR